Zijn verschijning deed mij denken aan
Robert de Niro in Cape Fear. In deze
film van Martin Scorsese uit 1991 zet De Niro zo geloofwaardig een psychopaat neer
die zijn slachtoffers de stuipen op het lijf jaagt, dat wanneer de film je onaangedaan
zou laten er wel iets mis moet zijn met je.
Zijn gespierde bovenlichaam was op de
gevoelige plekken ‘gepierced’ met blinkende staafjes en ringetjes van titanium en
getatoeëerd met symbolen, verbonden met stippellijnen, die een verhaal leken te
vertellen dat ergens verder ging in zijn slobberige grijze trainingsbroek. Hoewel
onleesbaar was het onderwerp van het verhaal duidelijk: Ik scheur je aan
stukken als het moet.
Mijn metgezel J en ik waren net neergestreken
op het terras op het plein toen de Surinaamse De Niro kwam aanrijden in zijn
BMW 3-serie. Hij stopte vlak bij ons, knikte naar iemand op het terras, parkeerde
toen in een vloeiende beweging de cabrio zilver metallic tegenover ons achteruit
schuin op de stoep. Lenig sprong hij over het gesloten portier en kwam in onze
richting.
Zijn
gezicht met ingevallen wangen en gezwollen aderen bij de slapen ging schuil
achter een zonnebril met spiegelglas, waarvan het montuur dezelfde kleur had
als de auto waaruit hij net gesprongen was. ‘Hé man’, ze pakten elkaars handen verticaal
bij de duim en raakten elkaar even aan met de rechterschouder, waarbij de grote
zwarte man met een glimmende schedel iets onverstaanbaars in zijn oor zei.
De
Niro liep terug naar z’n cabrio en rommelde wat op de achterbank. Toen hij iets
optilde, bekroop me het gevoel verzeild te zijn geraakt in een ‘opleiding columnist
Nieuwe Revue’. Ik verwachtte
dan ook een nonchalante sporttas te zien verschijnen als betaalwijze zoals die in
1983 geïntroduceerd werd door Al Pacino in de legendarische film Scarface. Voor de goede orde, ik dacht
getuige te zullen zijn van een financiële transactie.
Toen
stond daar tegen de achtergrond van de roodkleurende avondlucht in volle glorie
opeens een vogelkooi op de kofferbak van de cabrio. De trotse eigenaar er naast
en in de kooi een piepklein zenuwachtig vogeltje met een zwartrood verenpakje dat
onafgebroken heen en weer hipte. De man met de glimmende schedel die achter De
Niro aan gelopen was, keek naar het springerige pluizige diertje met een grote
snavel en zei: ‘Goed man!’.
‘Een
zingende Rolex’ verklaarde J stoïcijns. Hij rook even met gesloten ogen aan zijn
glas cognac en nipte voorzichtig. J legde uit dat ‘een Surinaamse twa twa die een beetje leuk zingt zo maar 4000 euro kan opbrengen.
Dure jongens hoor. Als je er twintig hebt dan…’ Peinzend keek hij bij zijn
laatste woorden naar de kooi en voegde toe dat zangvogels ‘in het exclusieve Franse
restaurant om de hoek een luxe delicatesse zijn’. ‘Maar’, zei hij met een hoofdbeweging
naar het gemoedelijke tafereel dat zich een paar meter verder afspeelde, ‘dat moeten
we ze niet vertellen’.
Het gehele terras had zich inmiddels om
de kooi verzameld om het wezentje te bewonderen dat door de aandacht het tempo onmiddellijk
opvoerde en sneller begon te hippen. Het was deze zomeravond geweest dat ik me begon
te verdiepen in de granieten clichés van Amerikaanse misdaadfilms, de hip
hopcultuur en lugubere verhalen die de ronde doen over het wrede lot van zangvogels
in de Franse keuken. Omdat de laatste geen echt cliché betreft besloot ik me toen
maar laf te onderwerpen aan de fascinerende wereld van de Franse cognac, waar
de keuken van hetzelfde land nauw mee verbonden is.
Kretz
Kretz