Ook Annelies Vianen, de bij het onderzoek
betrokken hoogleraar, was enthousiast. In Open
Mind, een uitgave van het Onderzoeksinstituut Psychologie, vertelde ze in
2011: ‘Zo’n manier van samenwerken zie ik echt als een win-winsituatie: de opdrachtgever
een wetenschappelijk verantwoord rapport en meetinstrument, wij onze
publicaties in de vakpers en een promotie.’
Vianen
wist wat ze zei, ze was al twintig jaar verbonden aan Programmagroep Arbeids-
& Organisatiepsychologie (A&O). Als promotor zou zij in de gaten houden
dat promovenda Jessie Koen niet uit de bocht zou vliegen. Dienst Werk en Inkomen
(DWI) kon alleen maar waar krijgen voor zijn geld. De bevindingen van drie onderzoeken
- twee zouden in 2009 en 2012 afgerond worden – werden door Koen minutieus in
kaart gebracht. Ze ontwikkelde een meetmethode die knelpunten van klanten [langdurig
werklozen] richting arbeidsmarkt inzichtelijk kon maken.
Het
onderzoeksmodel was er dan ook naar. Koen presenteerde een soort vijftrapsraket
dat nauwgezet elke ‘motivatiebeweging’ van de klant op de re-integreerladder
zou waarnemen. Niets zou nog aan haar aandacht ontsnappen. Eén onderdeel leek
in het theoretische A&O geweld echter vergeten: de klantmanager deed niet
mee in het onderzoek. Kwam dit omdat de DWI het financierde?, dacht ik nog. Stel
je voor, je betaalt een flink bedrag en dan wil je er ook iets goeds voor
terug.
Een
vooroordeel waar Vianen meer mee te maken zal hebben, want ze legt de
spelregels van extern onderzoek uit: ‘Als een externe opdrachtgever van onze
expertise gebruik wil maken, spreken we af dat we onze eigen wetenschappelijke
vragen mogen stellen, onze eigen invalshoek mogen kiezen voor onderzoek. Anders
gaan we niet met hem in zee.’ Maar dat neemt niet weg dat de klantmanager zo
maar weg gelaten kan worden. Zij wikken, wegen, beschikken en hebben grote
invloed.
Opmerkelijk,
want in dezelfde tijd schreef de Amsterdamse Rekenkamer (2007/9) dat klantmanagers ‘niet zelden onder druk worden gezet om
een ‘traject te vullen’ wanneer dat achterblijft bij de contractafspraak. Ze
hebben geen tijd voor de klant en weinig kennis van de arbeidsmarkt’. Hoewel
niet zo scherp geformuleerd, is in het proefschrift (2012) van
beleidsonderzoeker Paul van der Aa een soortgelijk geluid te horen. Veel
uitspraken van klantmanagers lijken een echo van de Rekenkamer: ‘Eigenlijk
hebben we niks met trajecten te maken. Wij melden ze aan, dan houdt het een
beetje op’. Een collega: ‘ze stroomden
uit en drie maanden later
kwamen ze weer terug’.
Klantmanagers zijn ook niet te benijden. Door de hoge
caseload (het aantal klanten) en administratieve rompslomp hebben ze weinig
tijd voor klanten. Daar komt bij dat meer dan de helft van de bijstandsgerechtigden
boven de 45 jaar is en velen ook te kampen hebben met psychische en fysieke
problemen. De arbeidsmarkt is voor de meesten dan een gepasseerd station (Sociaal
en Cultureel Planbureau, 2012). Het zou niet nodig moeten zijn om voor deze
groep een duur meetinstrument te ontwikkelen om inzicht te krijgen. De
werkelijkheid is eerder zoals een klantmanager uitdrukt: ‘Ik denk niet dat wij
de illusie moeten hebben dat onze caseload uit kan stromen naar betaalde
arbeid (anderen instemmend), maar we kunnen het ze wel een stukje makkelijker
maken om te overleven’ (Van der Aa, 2012).
Het eindonderzoek van A&O? Dat lijkt een zachte
dood gestorven. Gepubliceerd is het niet en bij de DWI is niets bekend. Op de
webpagina’s van Vianen en Koen wordt het vermeld, maar je krijgt geen reactie wanneer
je vragen stelt. Twee vragen blijven daarom onbeantwoord: wat is de bijdrage
aan de wetenschap geweest en wat zijn langdurig bijstandsgerechtigden er mee
opgeschoten?